Leven op het platteland
In de 19e eeuw zag het platteland er heel anders uit dan nu. Er waren weinig goede wegen en er was weinig verkeer.
Op het platteland leefden de mensen vooral van de akkerbouw, de veeteelt de visserij en de jacht.
In de provincies waar veel zandgrond was woonden de ’keuterboeren’. Zij hadden weinig land en weinig vee en hun boerderijen waren klein.
Deze zandboeren werkten niet om geld te verdienen. De producten die ze verbouwden en het vee dat ze hielden, gebruikten ze vooral voor zichzelf en hun gezin. Alleen als er iets over was, verkochten ze dat op de markt.
Bijna alles wat de boer en zijn gezin nodig hadden was op de boerderij te vinden. De akkers leverden aardappelen, rogge, boekweit en vlas voor voedsel en kleding. Het vee zorgde voor melk, boter, vlees, spek en wol.
De zandboeren konden dus goed voor zichzelf zorgen. Maar als de oogst mislukte raakten de boeren in de problemen. Zij behoorden tot de armste inwoners van ons land.                  op het land
Op de kleigronden woonden de
grote boeren. Zij hadden veel
grond en hun boerderijen waren
groot. Zij waren rijk en hun
producten verkochten ze. Zij
hadden knechten in dienst.
De vaste knechten woonden in
een arbeidershuisje bij de boer.
Meestal was daar ook een
stukje grond bij waarop ze hun eigen aardappelen en groenten konden verbouwen.
De arbeiders die in het veen werkten hadden het heel slecht. Zij moesten van hun bazen het veen afgraven. Daar werden turven van gemaakt. Turf werd veel gebruikt als brandstof voor de kachel.
Deze arbeiders verdienden zo weinig dat er geen geld overbleef om een woning te huren. Zij bouwden hun huis zelf. Het waren hele vochtige stinkende hutten van planken, takken, veen en heideplaggen. Daarom werden deze woningen ook wel plaggenhutten genoemd.

plaggenhut

Rond de Zuiderzee (nu het IJsselmeer) en langs de Noordzeekust woonden de vissers. Zij verdienden hun geld met haringvisserij. De meeste vissers waren in dienst van een reder. Dat was de eigenaar van een schip. De reders betaalden de vissers slecht, daarom gingen de visserskinderen mee naar zee om ook geld te verdienen. In de wintertijd verdienden de vissers niets.Ook de vissers hoorden tot de armste van Nederland.