Het Devoon
De devoon-periode, die ongeveer 380 miljoen jaar geleden begon, wordt wel het 'tijdperk van de vissen'genoemd. Er ontstaan vele soorten vissen, waarvan sommige soorten wel tien meter konden worden. De eerste haai-achtige vissen, met krachtige kaken ontwikkelden zich ook in deze tijd.
Grote gebieden kwamen door aardverschuivingen boven de zee te liggen. Er ontstonden veel bergen, maar ook vlakten die door uitdroging veranderden in woestijnen. In perioden van zware regenval en overstromingen stortten grote rotsblokken van de bergen naar beneden in de meren en dalen. Als dit proces vele jaren aanhield kwam er een laag rotsen uit een vroegere periode bovenop de berg aan de oppervlakte te liggen.
Dit kon ook gebeuren door aanhoudende wind. Door de wind wordt het zand van de top van de berg weggewaaid. Dit heet erosie, de berg wordt dan helemaal afgerond.
Dit kon ook gebeuren door aanhoudende wind. Door de wind wordt het zand van de top van de berg weggewaaid. Dit heet erosie, de berg wordt dan helemaal afgerond.
De meren die ontstaan in de dalen tussen de bergen drogen door het warme klimaat uit. Het water verdampt en bij verdamping van water blijft er zout in de bodem achter. Ook dit gebeurde op veel plekken tijdens het devoon.
De vissen die in deze meren leefden kwamen hierdoor op het droge land terecht. Velen die overleefden dat niet en stierven uit. De vissen met lobvinnen, een soort luchtzakken, konden overleven op het land en zochten ander water op. De vinnen moesten dus veranderen in poten, om zich te kunnen bewegen over land. Waarschijnlijk ontwikkelden zich hieruit de amfibieën, de eerste gewervelde landdieren.
De fossielen van deze amfibieën laten nog jaren lang zien dat ze op vissen blijven lijken.
In de devoonrotsen zijn ook fossielen van stukken hout gevonden. Enkele plantensoorten ontwikkelden zich dus tot houtachtigen.Waarschijnlijk zijn bomen door de rivier naar de zee gevoerd en zijn in het zeebezinksel geconserveerd tot fossiel.
De vissen die in deze meren leefden kwamen hierdoor op het droge land terecht. Velen die overleefden dat niet en stierven uit. De vissen met lobvinnen, een soort luchtzakken, konden overleven op het land en zochten ander water op. De vinnen moesten dus veranderen in poten, om zich te kunnen bewegen over land. Waarschijnlijk ontwikkelden zich hieruit de amfibieën, de eerste gewervelde landdieren.
De fossielen van deze amfibieën laten nog jaren lang zien dat ze op vissen blijven lijken.
In de devoonrotsen zijn ook fossielen van stukken hout gevonden. Enkele plantensoorten ontwikkelden zich dus tot houtachtigen.Waarschijnlijk zijn bomen door de rivier naar de zee gevoerd en zijn in het zeebezinksel geconserveerd tot fossiel.