Het Siluur
Tijdens het siluur, +/- 400 miljoen jaar geleden, werd er schelpachtig bezinksel in het ondiepe water afgezet. De schelpen hadden en grote verscheidenheid aan vormen, ze waren meestal zo'n 4 cm groot. Er zijn schelpen gevonden van inktvisachtigen van wel 10 centimeter groot. De zeeën werden steeds ondieper en warmer. Dit was een goede atmosfeer voor kaakloze visachtige dieren die zich ontwikkelden. Deze vissen hadden een platte vorm, aangepast aan het leven op de zeebodem. Zonder kaken konden zij zich voeden door het opzuigen van modder en vervolgens te filteren via de kieuwen. Dit zijn de voorouders van de huidige vissoorten.
Een belangrijke ontwikkeling in de evolutie was de uitbreiding van de plantensoorten tijdens het Siluur. Het leven op het land was veel zwaarder dan in het water. Om te kunnen overleven op het land moeten planten en dieren bestand zijn tegen kou, hitte, uitdroging en zonnestralen. De ontwikkeling van landplanten was belangrijk voor de plantenetende dieren, die hierdoor beter op het land konden leven.

siluur