Wonen in een woontoren rond het jaar 1000 De woontoren was niet altijd een vaste verblijfplaats. Vaak maakte de toren deel uit van een geheel van houten huizen. De toren was er dan alleen om bij een aanval bescherming te bieden. Wanneer de toren wel als vaste verblijfplaats diende, was hij meestal groter. Zo’n woontoren is ongeveer 14 meter hoog en hadden kleine ramen. De ingang was meestal op de 1e verdieping en kon alleen bereikt worden met een ladder of houten trap. De bewoners leefden gezamenlijk in één of twee ruimten. In die ruimten zetten ze dan een scherm neer, zodat ze toch meer kamertjes hadden. Wonen in een kasteel rond 1400 De edellieden die meer macht hadden dan de gewone burgers, wilden meer en grotere woonruimten. Er werden in die tijd daarom ook woonvleugels gebouwd met meerdere kamers. In een kasteel van deze tijd zaten in ieder geval een aantal slaapkamers, een keuken, een grote zaal of een ontvangstzaal. In de meeste kamers was er een openhaard voor de verwarming. De verschillende kamers werden voor een deel gebruikt door de kasteelheer en zijn gezin en een deel door het personeel, dat op het kasteel woonde. Wonen in een kasteelachtig buitenhuis rond 1800 Door de komst van het kanon voldeed het kasteel niet meer als een veilige woning waaruit men zich kon verdedigen. In deze tijd waren het ook niet meer edellieden die eigenaren van een kasteel waren. Soms werden kastelen gekocht door rijke kooplieden en later door rijke industriëlen uit de steden. De oude kastelen werden verbouwd tot mooie buitenhuizen met grote ramen en meestal lag er een tuin, een park of een bos eromheen. De nieuw gebouwde buitenhuizen zagen er vaak kasteelachtig uit om indruk te maken.