In tijden van gevaar gingen de mensen in de toren of in de burcht. De houten trap of de ophaalbrug werd dan omhoog gehaald. De aanvaller moest eerst over de gracht heen en daarna de motte (kunstmatige heuvel) of muren beklimmen. De verdedigers konden niet zo veel doen; men zat eigenlijk opgesloten in hun eigen verdedigingswerk. Als ze niet voldoende voedsel in het kasteel in voorraad hadden, moesten de bewoners zich na een tijdje wel overgeven als het voedsel op was.
De aanvallers konden verschillende instrumenten om het kasteel binnen te komen. Met een ’evenhoge’ kwam men even hoog als de muur en met een stormram kon men een gaat in de muur beuken. Met een blijde, een soort reuzen-katapult, kon men stenen enz. van grote afstand tegen de muren werpen. Een andere methode die ze soms gebruikten, was de ondermijning. Ze gingen dan een deel van de muur of de toren ondergraven. |
De verdedigers hadden meestal niet van zulke grote instrumenten. Zij hadden wel het geluk dat de torens of muren een stuk hoger zijn. Vanaf de torens of de muren, die voorzien waren van kantelen, werd met stenen enz.. gegooid of geschoten met kruisbogen. Toen in 1350 het kanon kwam, veranderde van alles. Ter bescherming tegen het kanon werden soms dubbele grachten rond het kasteel aangelegd. Maar uiteindelijk voldeed het kasteel toch niet meer als verdedigbare woning.