De middeleeuwen


Dat is de tijd van ridders en kasteeldames, de tijd van grote volksfeesten. Maar ook de tijd van ziektes en armoede. Er is gebrek aan schoon drinkwater, aan gevarieerd voedsel en aan hygiëne.
De Middeleeuwen beginnen in 500 na Christus en duren ongeveer 1000 jaar, dus tot 1500 na Christus. Het beginpunt was een heftige gebeurtenis: de plundering van Rome en de val van het Romeinse rijk. In Europa is het de tijd waarin allerlei volkeren rondtrekken en oorlog voeren met elkaar. Monniken trokken rond om in het noorden van Europa mensen tot het christendom te bekeren. Tussen 500 en 1000 ging veel verloren van wat de Grieken en de Romeinen hadden bereikt. Maar niet alles verdween. Het christendom werd bijvoorbeeld alleen maar belangrijker en er kwam een nieuwe godsdienst bij: de Islam.
In de Middeleeuwen werden alle landen in Europa op min of meer dezelfde manier geregeerd. Een koning of keizer bezat al het land en regeerde daarover. Soms had hij steun of geld nodig voor een bepaald plan. Hij riep dan een vergadering bijeen van zijn edelen, bisschoppen en speciale ridders en stedelingen om de zaak te bespreken. Dit was het begin van de latere parlementen. De koning gaf zijn belangrijkste onderdanen land in leen. In ruil daarvoor beloofden ze hem eeuwige trouw. Ze knielden voor hem neer en beloofden hem te dienen en als het nodig was voor hem te vechten. Zij vormden de adel. Elke edelman gaf zijn land weer in leen aan ridders die ham trouw beloofden. Boeren dienden een edelman of een ridder en mochten in ruil daarvoor op zijn land wonen. Deze manier voor land ruilen voor diensten wordt het leenstelsel of feodale systeem genoemd.