Voedsel

Tegenwoordig kennen we heel veel verschillende soorten maaltijden uit de hele wereld. We wokken, we grillen en af en toe halen we chinees. De gewoonste zaak van de wereld.

In het begin van de Twintigste Eeuw was er maar weinig buitenlands eten verkrijgbaar. De mensen aten vooral producten uit het eigen land. Ze aten veel van hetzelfde. Er werd veel kool gegeten, maar ook schorseneren en krootjes. Allemaal Nederlandse groentes die je misschien niet eens kent en nu niet meer vaak ziet.
Eten was vroeger een verplichte taak om in leven te blijven. Tegenwoordig is koken een hobby geworden en vinden we het leuk om uitgebreid te koken.

Conserveren
Eten was aan het begin van de Twintigste Eeuw erg duur en moeilijk verkrijgbaar. Mensen waren dan ook erg zuinig op het eten. Er ontstonden verschillende technieken om het eten te bewaren: te conserveren
Johann Weck heeft de conserveertechniek uitgevonden aan het eind van de negentiende eeuw. De levensmiddelen moesten eerst worden schoongemaakt, geschild en gekookt.
Daarna werden ze in de 'weckpotten' gedaan. Die potten gingen in de weckketel. Daarin werd alles gekookt. Zo gingen de bacteriën en alle lucht eruit. Hierna kon je het eten in de potten een jaar lang goed houden. Dit noem je 'geweckt' of 'ingemaakt' eten.
Tegenwoordig wordt bijna alles al voor ons geconserveerd. Het ligt al verpakt in de supermarkt.
In het begin van de 20e eeuw was dat anders. Voor brood ging je naar de bakker, voor vlees naar de slager en voor suiker naar de kruidenier. Boodschappen doen kostte veel tijd. Rond het jaar 1960 werd de eerste Nederlandse supermarkt geopend.