De 20e eeuw heeft twee wereldoorlogen gekend, en ook dat heeft veel invloed gehad op de schilderkunst. Eerst was de schilderkunst heel realistisch. Dat betekend dat je vaak in de schilderijen dingen kunnen bekijken, het leek heel echt (reëel). Vaak waren dit schilderijen waarop bloemen of mensen stonden.
Later werd de schilderkunst steeds abstracter. Er zijn echt heel veel verschillende stromingen geweest. Ik behandel hieronder een paar belangrijke en grote stromingen.
Kubisme:
Het kubisme ontstond in Frankrijk, rond 1907, met als bekendste kunstenaar Pablo
Picasso. De kubisten zetten hun onderwerpen over in geometrische vormen, zoals
kubussen, cirkels en kegels.
Expressionisme:
Vlak voor de Eerste Wereldoorlog kwam rond 1911 in Duitsland het expressionisme op.
In deze kunst werden de realistische kleuren losgelaten, en streefde de kunstenaar er
vooral naar het innerlijk gevoel tot uitdrukking te laten komen.
Abstracte kunst:
Het expressionisme liep al snel over in de eerste abstracte kunst.
Bij deze kunstwerken zie je er meestal niet iets in.
Surrealisme:
Het surrealisme kenmerkt zich door een zeer nauwkeurige schilderstijl, maar het onderwerp kan niet bestaan. Zo schildert Dali bijvoorbeeld giraffen met lades in hun lange hals, of smeltende horloges. Ze schilderen niet de werkelijkheid, maar het lijken eerder dromen.
Pop-Art:
De Pop-art ontstond in de V.S. en in de U.K. al enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog.
Het idee van Pop-art is de kunst populair te maken. Kunst moet niet meer voor de elite worden gemaakt, maar moet toegankelijk zijn voor gewone mensen.
De thema's van de popart zijn ontleend aan reclame, televisie, kranten en tijdschriften.
Fotorealisme:
De naam van deze kunststroming zegt eigenlijk zelf al wat je op de kunstwerken ziet.
Bij deze kunstwerken lijkt het wel alsof het een foto is.