De winter viel vroeg in 1944 en hij was ook strenger dan in andere jaren. Kanalen vroren dicht en ook het IJsselmeer werd onbevaarbaar. Mensen in de steden werden wanhopig, want hoe moesten ze aan voedsel komen?
Daarom gingen de mensen zelf op zoek naar eten. Op straat zochten kinderen in afvalbakken naar eten en in centrale gaarkeukens konden mensen dunne soep en waterige stamppot krijgen. Sommige mensen probeerden zelfs eten te maken van tulpenbollen of suikerbieten.
Ze gingen op hongertocht naar het platteland, om daar bijvoorbeeld sieraden te ruilen tegen eten.
Meestal waren dat vrouwen. Als de mannen door de Duitsers opgepakt werden, moesten ze naar Duitsland toe om in fabrieken te werken. Vrouwen liepen ook wel gevaar. In het ergste geval moesten ze alles afstaan, en was de hele tocht voor niets geweest.
Er vielen duizenden slachtoffers tijdens de hongersnood.
Voor het eerst sinds de Middeleeuwen heerste er hongersnood in Nederland.
In april 1945 stonden de Duitsers voedseldroppings toe. Ook de Duitsers zagen dat het zo niet langer kon. Ze vonden het goed dat de landen die Nederland hielpen voedsel verzamelden om dit boven het noorden van Nederland met vliegtuigen te brengen.
In mei 1945 gaven de Duitsers zich eindelijk over en heel Nederland werd bevrijd. Maar de gevolgen van de hongerwinter bleven nog lange tijd merkbaar. Duizenden mensen waren ondervoed.