Er zijn vier belangrijke momenten in het leven van een jood, de geboorte, het bereiken van de volwassenheid, trouwen en sterven.
Geboorte, naamgeving en besnijdenis
Joden hebben naast en voor- en achternaam ook een joodse naam.
De joodse naam bestaat uit een voornaam gevolgd door ben (=zoon van) en voor meisjes bat (=dochter van) met de voornamen van eén of beide ouders.
Als een baby-jongen acht dagen oud is wordt hij besneden, dan pas krijgt hij de joodse naam en wordt hij opgenomen in het verbond van Abraham.
Een meisje krijgt haar naam vlak na de geboorte of tijdens een speciale ceremonie.
Bar Mitswa en Bat Mitswa
Een jongen wordt op zijn dertiende verjaardag Bar Mitswa. Hij krijgt dan dezelfde geloofsverplichtingen als een volwassene. Meestal wordt de Bar Mitswa op de sabbat in de synagoge naar voren geroepen om een stukje uit de Thora voor te lezen.
Een meisje viert op twaalf-jarige leeftijd haar Bat Mitswa. Ze leert dan lezen uit de Thora.
Het huwelijk
De trouwplechtigheid wordt meestal gehouden in de synagoge. In Israël vindt dit ook vaak in de openlucht plaats. Het wordt geleid door een Rabbijn.
De plechtigheid vindt plaats onder een choepa, een prachtig versierd baldakijn. De choepa staat symbool voor het huis dat het paar met elkaar zal gaan bewonen.
Aan het eind van de plechtigheid breekt de bruidegom een glas om de verwoesting van de tempels te herdenken.
Overlijden
Het lichaam moet indien mogelijk 24 uur na iemands overlijden worden begraven. De begrafenisplechtigheid is heel eenvoudig, want er moet geen verschil zitten tussen rijken en armen.
De traditie is om overledenen te begraven, tenzij het iemands wens is om gecremeerd te worden.
Na de begrafenis is er een periode van zeven dagen rouw, de sjiwwa, voor de nabestaanden.