De Romeinen vervolgden de Christenen, totdat de Romeinse Keizer Constantijn zelf een Christen werd. In 313 stelde hij een wet op, Het Edict van Milaan, die een einde maakte aan de vervolgingen en het Christendom officieel erkende. Het werd zelfs de staatsgodsdienst en het Romeinse Rijk heette voortaan het Heilige Romeinse Rijk.
De grote scheuring.
De leiders van de christelijke gebieden waren bisschoppen of patriarchen. De patriarchen van Rome en Constantinopel hadden de meeste macht. Zij hadden verschillende ideeën over de eredienst en hun ruzie zorgde voor een scheuring in de Roomse kerk.
De patriarch van Rome (later de paus van Rome) werd hoofd van de Rooms-katholieke kerk. Daar werden de kerkdiensten in het Latijn gehouden.
De patriarch van Constantinopel werd hoofd van de Orthodoxe kerk in Constantinopel. Daar werden de kerkdiensten in het Grieks gehouden.
De reformatie.
In de Middeleeuwen verspreidde het christendom zich verder en veranderde het veel. Mensen die sterk geloofden, begonnen vragen te stellen bij de Rooms Katholieke erediensten. Een van die mensen was de Duiste monnik Maarten Luther. Hij was het niet eens met het gedrag van sommige katholieke priesters en vond dat de kerk teveel verschilde met de ideeën van Jezus. Hij wilde niet langer luisteren naar de Paus van Rome en stichtte samen met vele anderen zijn eigen vorm van het Christendom. Deze mensen noemde men de Protestanten.
Zij hielden hun kerkdiensten niet langer in het Latijn, maar in het Duits, zodat iedereen hen kon verstaan.