Milieu en milieufactoren.
Een vis kan alleen maar leven in het water. Een eekhoorn voelt zich thuis in het bos. Een madeliefje voelt zich beter in een weide.
Veel dieren en planten geven de voorkeur aan één bepaalde omgeving of milieu. Waarom? Omdat daar de omstandigheden voor hen gunstig zijn: ze vinden daar het juiste voedsel, de juiste klimatologische omstandigheden ( warmte, vochtigheid, licht,).
Sommige van die factoren leven zelf; men noemt ze de biotische factoren. Andere zijn levenloos; dat zijn de abiotische factoren.
Het lijkt misschien moeilijk, daarom een paar voorbeelden.
Biotische factoren | Abiotische factoren |
Onder sparren groeien geen bloemen, want die krijgen daar niet genoeg licht. Er groeien wel varens, die graag in de schaduw leven. | De late vorst verwoest de aardappelplanten. Maar het winterkoren heeft de koude precies nodig om te groeien. |
Bladluizen zuigen het sap uit een roos, zodat de bloemknoppen afsterven. Bijen helpen bij de bestuiving van planten. | De egel zou in de winter door uitputting sterven als hij niet in winterslaap gaat. De insecten worden minder actief. |
De mens strooit rattengif, zodat de ratten sterven. Hij strooit ’s winters ook brood voor de vogels. | Rotsen blijven kaal, er kan niets op groeien. De zonnedauw groeit alleen op zure grond. |