Deze vissenfamilie bestaat uit dieren die als normaal, rechtop zwemmend visje hun leven beginnen, maar als volwassen dier zijn toegerust voor een leven op de zeebodem: de ogen verhuizen naar één van de zijkanten van de kop en het lijf wordt steeds platter. In de zuidelijke Noordzee bestaat ongeveer éénderde van het totaal gewicht aan vissen uit platvissen.
De schol is van de andere platvissen te onderscheiden door de oranje stippen aan de bovenzijde van het dier. Hij leeft op de zeebodem waar hij vooral weekdieren en wormen eet. De schol paait in de zuidelijke Noordzee. Na het uitkomen van de eieren komen de jonge scholletjes terecht in de getijdengebieden, waar zij, gebruik makend van het grote voedselaanbod, opgroeien tot volwassen vis. Een volwassen schol kan 80 cm lang worden. De schol is, samen met de tong, een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor de Nederlandse visserij.