Kwallen zijn holtedieren. Kwallen bewegen zich voort door het klokvormig scherm samen te trekken. Omdat ze niet tegen de zeestroming in kunnen zwemmen worden ze tot het dierlijk plankton gerekend. Ze bestaan voor 98% uit water.
Er bestaan verschillende soorten kwallen: de oorkwal, de blauwe haarkwal, de rode haarkwal, de kompaskwal en de zeepaddenstoel. De ribkwallen zijn geen echte kwallen, maar vormen een aparte diergroep.
Kwallen kunnen een deel van hun leven tweeslachtig zijn. Mannelijke en vrouwelijke exemplaren stoten gelijktijdig hun voortplantingscellen uit. Uit de bevruchte eicel groeit geen kwal, maar een larve die zich op een vaste ondergrond vasthecht en uitgroeit tot een poliep-achtig dier. In het voorjaar of de zomer snoeren deze poliepen kleine kwalletjes af, die snel uitgroeien.
Mosselen
Mossels komen aan de Nederlandse kust veel voor. Ze graven zich niet in, maar zitten vastgehecht op stenen of schelpen. Kust- en wadvogels, zoals zilvermeeuwen en eidereenden, eten ze graag. Mensen rapen de mossels van natuurlijke bedden of kweken ze op banken in de Oosterschelde, de Waddenzee en de Grevelingen. Bij de commerciële teelt laat men mosselen op stokken, touwen of op bedden groeien.
Mossels worden ongeveer 5 centimeter lang en hebben een zwart-blauwe tot bruinige kleur. Zij verzamelen voedseldeeltjes, voornamelijk plankton, op het met trilharen bedekte oppervlak van hun kieuwen. Het voedsel wordt met die trilhaartjes naar de mond vervoerd. In het voorjaar legt een mossel vele miljoenen eieren.