De eerste trein in Amsterdam
trein
In 1839 kwam de eerste stoomtrein in ons land. Er werd een spoorlijn aangelegd tussen Amsterdam en Haarlem. Boeren protesteerden en wilden hun land niet afstaan zodat de trein met vreemde bochten door het landschap kronkelde. "Als er een trein met een vaart van 20 kilometer door het land raast, zullen de koeien minder melk geven" zeiden de mensen tegen elkaar. Niet iedereen was dus enthousiast voor de nieuwe uitvindingen.
De opening van de eerste spoorlijn in Nederland tussen Amsterdam en Haarlem vond plaats op 20 september 1839. Het was groot feest. De Amsterdammers waren samengestroomd voor het station om deze grote gebeurtenis bij te wonen. De trein en het station waren met vlaggen versierd. Om half twee precies zette de trein zich in beweging. Zou het lukken. Zou het ijzeren paard de wagons kunnen trekken. Langzaam zette de machinist de trein in beweging. De stokers gooiden een extra schep kolen op het vuur. Een langgerekt gefluit klonk. Twee loco-motiefjes begonnen te rijden. De "Arend" en de "Snelheid" -de locomotieven- trokken 9 rijtuigen. De menigte juichte. Een half uur later kwam de trein in Haarlem aan. Daarna begon de terugreis. Met een snelheid van 30 kilometer per uur raasde de trein door de weilanden. Twee dagen later mocht het publiek met de trein op reis. Maar veel mensen vonden het eng en namen liever een rijtuig dat getrokken werd door paarden.
Achter de locomotief bevonden zich rijtuigen* in drie verschillende klassen. Vlak achter de locomotief vond je de bruine rijtuigen van de derde klasse, de 'waggon'. Hierin zaten de reizigers op houten banken en de ramen waren helemaal open. Deze rijtuigen zaten altijd vlak achter de locomotief, waar je veel last had van de rook en een grote kans liep op brandgaten in je kleren. De tweede klasse heette 'char à bancs' (Frans voor: kar met banken) en was geel. Voor de ramen zaten zeiltjes die naar beneden konden worden gerold als het regende of waaide. De eerste klasse heette 'diligence' en was groen van kleur. Er zaten banken met gevulde zittingen en rugleuningen in en raampjes van glas. In geen van de rijtuigen kon de reiziger rechtop staan. Ook was er geen verlichting, geen verwarming en geen toilet in de eerste treinen.

Angst
Veel mensen zagen het nut van de trein niet in: de trekvaarten waren prima en er was niet zo'n grote behoefte om sneller te kunnen reizen. Schippers van de trekschuiten en de koetsiers van de diligence waren bang dat zij hun baan kwijt zouden raken. Artsen uit die tijd dachten dat reizen met de trein ongezond was: je zou kunnen stikken of een hersenziekte kunnen oplopen. Boeren vreesden dat de paarden op hol zouden slaan als de trein voorbij zou razen, en dat de koeien zure melk zouden geven. En sommigen waren bang voor ongelukken: ontploffingen en ontsporingen. Door deze mensen werd de trein ook wel 'de Vuurdraak' genoemd.

Werken bij het spoor
In de loop van de tijd zijn veel beroepen bij de spoorwegen veranderd of verdwenen. Sommige kennen we nu nog: de conducteur die de kaartjes controleert en de machinist die de trein bestuurt. Maar de manier waarop zij werken verschilt nogal met vroeger. De conducteur moest vroeger aan de buitenkant van de trein over een treeplank lopen en zo de kaartjes knippen, omdat er nog geen gangpad in de trein was. De machinist doet zijn werk tegenwoordig alleen. Vroeger was dat anders. Toen had hij altijd een leerling bij zich. Die leerling, ook wel stoker genoemd, deed eigenlijk het zwaarste werk: hij moest de kolen in de vuurkist scheppen.
De overwegwachter of -wachteres is een verdwenen beroep. Deze bediende de spoorbomen bij een overweg (kruising van een spoorweg met een gewone weg). Tegenwoordig gaat dit allemaal automatisch. Ook de remmer kennen we niet meer. Als de machinist op de stoomfluit blies moest hij de handrem van de wagen* aandraaien. Toen in 1883 de doorgaande luchtrem werd aangebracht op de reizigerstrein werkten de remmers alleen nog op goederentreinen. In 1934 ging de laatste remmer met pensioen.