*de legioenen (Een leger met Romeinse soldaten)
*hulptroepen (Een leger met niet-Romeinse soldaten)
*zeeschepen
Het leger bestond uit goed getrainde soldaten met veel wapens en mooie kleding. Een legioen bestond uit ongeveer 5.000 man en het leger had tussen de 25 en 35 legioenen. Een legioen van 5.000 man was onderverdeeld in kleinere groepen. Die kleinere groepen heetten de centuriën. De leider van zo’n groep heette de Centurio(n) 6 Centuriën bij elkaar noemde men een cohort.
De legioenen waren meestal te vinden bij de grens van het Romeinse Rijk. De grens moest goed verdedigd worden. De Romeinse burgers waren niet verplicht om in het legioen te gaan. Veel Romeinse mannen gingen toch vrijwillig zo’n 20 tot 25 jaar als legionair op pad. Als een soldaat 25 jaar gediend had kreeg hij een stukje land of een geldbedrag en hij mocht stoppen met werken. Toen mocht hij van zijn vrijheid, landgoed of zijn geld gaan genieten.
luisterden héél goed naar hun keizer of
aanvoerder.
Bijvoorbeeld:
Bij een bepaald trompet signaal stelde de
getrainde Romeinse soldaten hun schilden
naast elkaar op en vormden een “testudo” (schildpad). Dit bood bescherming als ze een vestiging bestormden of heuvel opwaarts vochten.
Romeinse soldaten snel overal komen met hun wagens. Ook gewone reizigers en handelaren maakten gebruik van deze wegen. Gewone reizigers moesten onderweg wel oppassen voor struikrovers. Daarom reisden ze het liefst in kleine groepen of met een groep soldaten. De heerwegen waren heel breed en belegd met platte stenen of met grind. Langs de wegen stonden mijlpalen. Daarop kon je zien hoe ver het nog was naar de volgende stad.
hielpen de soldaten met het bouwen van bruggen, wegen, forten (kastelen), legerkampen en oorlogsmateriaal.
Hiernaast zie je een beweegbare strijdtoren. Deze toren kon dus verschoven worden.